Inleiding

De bouw van de wereld en haar bewoners

Dit hoofdstuk laat zien…

  • wat de belangrijkste thema’s zijn.
  • dat drie hoofdthema’s centraal staan: de kosmos, het leven op aarde en de mens.
  • hoe deze thema’s en bijbehorende vragen besproken worden.
  • dat natuurwetenschappelijke kennis van groot belang is om theologische vragen rond de schepping van de wereld te bespreken.
  • dat de Bijbel een geschikte bron is bij zingevingsvragen die opgeroepen maar niet beantwoord kunnen worden door wetenschappelijke natuurkennis.

 

Sagrada Familia te Barcelona (foto Kees Zondag, Houten)

  1. Ik heb Rembrandt gezien …

Wanneer Amerikanen of Japanners terugkomen van een in Nederland doorgebrachte vakantie zeggen ze thuis: ‘We hebben Rembrandt gezien.’ Natuurlijk hebben ze hemzelf niet gezien, maar zijn meesterwerken, zoals De Nachtwacht. Een gids die je rondleidt, kan veel vertellen over de schilderijen, de verf en de gebruikte technieken. En hopelijk ook over de grootmeester als persoon. Bezoekers aan Barcelona zullen hetzelfde ervaren bij de kathedraal van Gaudi. Geweldig mooi om te zien. Tegelijkertijd gaat er een wereld voor je open wanneer een goede gids je vertelt over de bouwtechnieken, de bouwstijl, de materialen en noem maar op.

Dit boek is geschreven vanuit de overtuiging dat we de kosmos en haar evolutie kunnen vergelijken met de bouw van een huis of een stad door een bijzonder groot Bouwmeester. Om te ontdekken hoe hij dat gedaan zou kunnen hebben zal ik een soort rondleiding geven door de wereld, van het allerkleinste tot het allergrootste. Net als bij de schilderijen van Rembrandt en de kathedraal van Gaudi, zullen we ons een beetje verdiepen in de bouwtechnieken, de bouwstijl en de bouwmaterialen.

Echte Rembrandtliefhebbers proberen veel van zijn werken in het echt te zien, maar dat is niet voldoende om de persoon achter het canvas te leren kennen. Dat kun je proberen door het lezen van biografieën. Daarom gaat dit boek ook over de Bijbel, omdat ik ervan overtuigd ben dat deze bundel oude boeken ons een venster geeft op de Eeuwige. Al lezend kun je iets ontdekken van de bedoelingen die de Bouwmeester met deze wereld heeft. Daarmee kom ik uit bij Jezus, die ons de persoon achter het canvas op een weergaloze manier heeft leren kennen.

Die twee – kennis over hoe de kosmos in elkaar zit én inzicht in de bedoelingen van de Bouwmeester – kunnen niet zonder elkaar. Scheppingstheologie zonder voldoende kennis van de kosmos en haar evolutie schiet wat mij betreft tekort. Maar het is voor mij net zo goed onbegrijpelijk dat er wetenschappers zijn die hun leven lang ‘de werken van Rembrandt’ onderzoeken en ondertussen net doen alsof er geen ‘Rembrandt’ bestaat. Helaas is dat de overtuiging van veel mensen binnen de westerse cultuur – God als een overbodige hypothese. Een kosmos zonder Schepper.

  1. Is God overbodig?

Wanneer bijna alles in de natuur zich vanzelf heeft ontwikkeld in een samenspel van vaste wetmatigheden en de grilligheden van toeval, waarom zou je dan geloven dat er een Schepper is? Dat is een van de belangrijkste vragen van dit boek. Veel mensen denken dat de werkelijkheid inderdaad zo in elkaar zit. Immers, wetenschappelijk onderzoek heeft in de loop der eeuwen duidelijk gemaakt dat we geen beroep meer hoeven doen op een ‘goddelijke activiteit’ om allerlei natuurverschijnselen te verklaren. En dan gaat het niet alleen maar om het ontstaan van een orkaan of iets dergelijks. Zelfs de geschiedenis van het heelal, vrijwel tot aan het allereerste begin, kan toch verklaard worden met een combinatie van wetmatigheden en toevalsprocessen? Bij de biologische evolutie lijkt het al net zo te zijn.

In dit boek wil ik laten zien dat wetenschappelijke kennis over de evolutie van het heelal en het leven op aarde het scheppende werk van God niet overbodig maakt, maar juist onthult hoe ongelooflijk ingenieus Hij de kosmos en het leven op aarde gemaakt heeft. Of we nu kijken naar het ontstaan van sterren, de rol van het elektron bij chemische processen of naar een levende cel, steeds weer dringt zich de gedachte op dat de kosmos een Meesterwerk is. In feite onthult de geleidelijke ontwikkeling van de kosmos en van het leven op aarde nog veel duidelijker de wijsheid van de Schepper dan een letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal, waarin alles binnen één week gemaakt werd.

Kortom, in dit boek wil ik laten zien hoe het christelijk geloof dat God de Schepper is, op een natuurlijke manier te verenigen is met de huidige wetenschappelijke natuurkennis.

  1. Een ontdekking?

Aan de basis van dit boek ligt iets wat ik een ontdekking zou willen noemen. Ik bedoel dit: de ontwikkeling van de kosmos kan zowel vanuit wetenschappelijk als vanuit Bijbels perspectief beschreven worden met een en dezelfde beeldspraak. En in iets mindere mate geldt dat ook de evolutie van het leven op aarde. Gaandeweg heb ik ontdekt dat de Bijbel vaak over de schepping van de wereld spreekt als het bouwen van een huis. Iets ruimer geformuleerd: de Bijbel gebruikt volop architectonische terminologie voor de schepping van de wereld. Al zou je dat misschien niet verwachten, ook het scheppingsverhaal van Genesis 1 kan op die manier benaderd worden.

Tegelijkertijd is diezelfde beeldspraak ook toepasbaar op de wetenschappelijke beschrijving van het heelal. Natuurkundigen spreken over de fundamentele bouwstenen van de natuur. Zouden we de evolutie van de kosmos niet kunnen vergelijken met een bouwproces? En de natuurwetten wijzen toch op een ordening van de kosmos? Dat zou toch kunnen wijzen op iets wat lijkt op een bouwplan?

Kortom, de focus van dit boek is dat de evolutie van de kosmos en het leven op aarde te vergelijken zijn met de bouw van een huis of, misschien beter, met de bouw van een stad. Natuurlijk gaat het daarbij ook om de bewoners daarvan. Anders gezegd: wetenschappelijke natuurkennis van het heelal alsook het Bijbelse scheppingsgeloof is te beschrijven met een bouwmetafoor.

  1. Bewoonbaarheid

Bij het bouwen van een huis of een stad is bewoonbaarheid natuurlijk van groot belang. In elke Bijbeltekst waarin de bouwmetafoor gebruikt wordt, staat bewoonbaarheid zonder meer centraal. Ook in het scheppingsverhaal van Genesis 1. In het begin is de aarde woest en leeg, en vervolgens wordt die door God bewoonbaar gemaakt en gevuld met bewoners.

Wie op internet zoekt met de woorden habitability en planet vindt veel pagina’s met websites over dit ene thema. Het thema ‘bewoonbaarheid’ blijkt grote belangstelling te genieten onder astronomen en in het bijzonder onder astrobiologen. Met allerlei slimme telescopen speuren ze naar planeten buiten het zonnestelsel. Inmiddels zijn er ruim vierduizend van zulke exoplaneten gevonden rond sterren die op grote afstand van de zon staan. De grote vraag die daarbij steeds rondzingt is: zou er leven kunnen bestaan op die planeten? Van sommige exoplaneten weten we dat ze in de bewoonbare zone rond hun moederster draaien. Dat is een ringvormig gebied waarbinnen de temperatuur op een planeet zodanig is dat er vloeibaar water zou kunnen zijn. Dichter bij de moederster betekent dat water zou verdampen, terwijl verder weg ertoe zou leiden dat water zou bevriezen. Trouwens, ook de klimaatcrisis maakt glashelder dat de bewoonbaarheid van onze planeet niet vanzelfsprekend is, maar afhankelijk is van allerlei factoren, zoals het broeikaseffect, de luchtvervuiling en de ontbossing.

Het thema bewoonbaarheid staat op verschillende manieren in het middelpunt van de belangstelling, zowel bij astronomen als bij klimatologen. De bouwmetafoor is daarom een belangrijk hulpmiddel bij het begrijpen van de werkelijkheid. Ook in Bijbelse tijden was die bewoonbaarheid een belangrijk thema.

  1. Drie centrale thema’s

Bij het schrijven van dit boek is me steeds duidelijker geworden dat de bouwmetafoor een natuurlijke verbinding kan leggen tussen mijn geloofsovertuigingen en onze wetenschappelijke natuurkennis. Ik zal dat toelichten aan de hand van drie centrale thema’s: de bouw van een ‘huis’, de bewoners van dat huis en één bewoner in het bijzonder. Bij de bouw van het huis gaat het over het uitdijende heelal en de eigenschappen van de kosmos die ervoor zorgen dat er bewoonbare plaatsen zijn. We kennen er maar één, de Aarde, maar we kunnen niet op voorhand uitsluiten dat er ook andere bewoonbare planeten zijn. Die ene planeet herbergt een enorme diversiteit aan bewoners. De evolutietheorie geeft een beschrijving van de processen die het ontstaan van al die levensvormen voor een deel kan verklaren.

Eén bewoner, de Homo sapiens, heeft vaardigheden en kenmerken die de mogelijkheden van alle andere organismen ver te boven gaan. Dat bijzondere heeft niet alleen te maken met een uitgelezen gereedschapsgebruik, maar ook en vooral met het vermogen taal te gebruiken. De mens is een levend wezen dat met behulp van taal kan nadenken over zichzelf en de wereld. En juist daar komt er iets de kosmos binnen wat onmogelijk te herleiden valt tot de fysisch-chemische eigenschappen van de materie. De eerste hoofdstukken van Genesis vertolken dat op een prachtige manier. Van alle schepselen die God gemaakt heeft, wordt alleen de mens aangesproken en uitgenodigd in liefdevolle verbondenheid met God te leven. Kort gezegd: waar de inbreng van de natuurwetenschappen stopt, begint het grote verhaal van de Bijbel over de relatie tussen God en mens, dat uitloopt op de persoon Jezus Christus. Natuurwetenschap brengt veel kennis maar laat het afweten als het gaat om de betekenis en zingeving van ons bestaan.

Zoals ik er nu over schrijf, lijkt het alsof dit boek vooral over de Bijbel gaat. Toch is dat niet zo. Elk van de drie thema’s – de kosmos, het leven op aarde en de mens – komt uitvoerig aan bod in de delen I, II en III. Om alvast een indruk te geven, zal ik kort iets over elk thema zeggen.

  1. De bouw van het huis
    – de kosmos

Elf jaar heb ik gewerkt aan dit boek. Het was een periode waarin ik veel heb moeten loslaten door de restverschijnselen van een ernstige zenuwaandoening. Studeren en schrijven ging in kleine stapjes omdat ik dagelijks weinig energie heb. Maar in die tijd is er iets moois ontstaan en is mijn kennis over de kosmos en alles wat daarin bestaat, gegroeid. Wetenschappers hebben de meest fantastische dingen aan het licht gebracht. Vooral daarover gaat het eerste deel van dit boek. Maar ik begin met een korte samenvatting van mijn studie over de Bijbelse bouwmetafoor (hoofdstuk 2). De betekenis daarvan kan kort worden samengevat in één zin: er is een vast fundament dat de wereld draagt en dat getuigt van Gods trouw.

Waar de Bijbel helemaal niet over spreekt, is wat we zouden kunnen noemen ‘de bouwtechnieken’ van de Bouwmeester (hoofdstuk 3). Om daarover iets meer te weten te komen onderscheid ik vijf basisingrediënten van de kosmos. Daarmee bedoel ik: de wetmatige basisstructuur van het heelal, de fundamentele deeltjes, de natuurkrachten, ruimtetijd en toeval.

De bouwmetafoor lijkt mij een goed uitgangspunt om het scheppende werk van God te beschrijven. Toch zijn er ook wel vragen en daarom zal ik een paar belangrijke theologische implicaties van de bouwmetafoor bespreken in hoofdstuk 4. Juist de wetmatige structuur van het heelal heeft tot de gedachte geleid dat elke betrokkenheid van een God overbodig zou zijn. De zwaartekracht werkt toch gewoon automatisch? In de formules waarmee we bijvoorbeeld het vallen van een steen beschrijven, komt echt geen God-factor voor. En toch geloof ik met veel anderen dat God voortdurend betrokken is bij deze wereld. Ik zal die overtuiging onderbouwen met mijn visie over het drievoudige spreken van God. Dat spreken heeft betrekking op de oorsprong van het heelal en de ontwikkeling ervan, op de creatio ex nihilo en het voortgaande scheppingswerk van God. Daarnaast is er volgens de Bijbel nog een derde manier van Gods spreken, waarmee ik verwijs naar zijn directe invloed op de gang van zaken in de kosmos. Ik omschrijf dat als ‘geïntensifieerde interactie’ tussen de Bouwmeester en de kosmos en zijn bewoners. Deze benadering vormt het hart van mijn scheppingstheologie waarmee ik probeer recht te doen aan Gods scheppende werk én de grote mate van zelfstandigheid van de kosmos.

Na dit theologisch intermezzo pak ik de draad weer op over de bouw van de kosmos met een bespreking over de rol van toeval. In hoofdstuk 5 zullen we een kijkje nemen in de kwantumwereld van elektronen die rond de kern van een atoom bewegen. Het bijzondere van de kwantumwereld is dat we de plaats van zo’n elektron niet precies kunnen berekenen. We kunnen alleen aangeven hoe groot de kans is dat het elektron hier of daar is. Vandaar dat ik daarvoor het woord ‘kwantumtoeval’ gebruik. Een belangrijke reden om hierover te schrijven is de grote moeite die veel christenen lijken te hebben met de rol van toevalligheden. Juist de bouwmetafoor werpt nieuw licht op dit fenomeen.

Schrijven over de kosmos en de materie kan niet zonder reflectie op wetenschappelijk onderzoek. Natuurwetten kunnen de regelmatigheden van de kosmos goed beschrijven, maar toch is en blijft er een afstand tussen de werkelijkheid zelf en onze beschrijvingen daarvan. In hoofdstuk 6 zal ik laten zien dat de natuurwetten zich verhouden tot de wetmatige basisstructuur van de kosmos als een kaart tot het landschap. Er is geen een-op-een-verhouding tussen onze kennis en de werkelijkheid. De wetmatige structuur van het heelal blijft daarom een gegeven en onze wetenschappelijke kennis is op dit gegeven gebouwd zonder dat we het echt doorgronden. Dat geldt voor de natuurkunde en de chemie en in nog sterkere mate voor de biologie. Trouwens, ons dagelijks leven laat zien dat er naast wetenschappelijke kennis nog veel andere vormen van kennis zijn en die zijn vaak belangrijker.

De vijf basisingrediënten die besproken worden in de hoofdstukken 2 t/m 6 hebben mij, in combinatie met de bouwmetafoor, gebracht tot iets wat we ‘modulair bouwen’ zouden kunnen noemen. Dat houdt verband met een heel bekend fenomeen in de natuurkunde, namelijk dat er een hiërarchie aan bouwstenen bestaat, die loopt van quarks, via protonen en neutronen tot atoomkernen, atomen en moleculen. Modulair bouwen wil zeggen dat een nieuwe soort bouwstenen ontstaat door het samenvoegen van bestaande bouwstenen, zoals moleculen zijn opgebouwd uit minstens twee atomen. In hoofdstuk 7 nemen we sneeuwkristallen onder de loep om dit modulaire bouwen toe te lichten. Daarbij komt ook aan het licht hoe groot de ontwikkelingsmogelijkheden van de materie zijn. Verderop in het boek zal ik daar verschillende keren op teruggrijpen, omdat sneeuwkristallen ook iets duidelijk maken over belangrijke kenmerken van de evolutie. Door te kijken naar en na te denken over sneeuwkristallen is mijn verwondering over de enorme ontwikkelingsmogelijkheden van de materie steeds groter geworden.

Ik geloof dat deze enorme potentialiteit vanaf het begin door de Bouwmeester in de schepping is gelegd. Onderzoek binnen de theoretische natuurkunde heeft een fenomeen aan het licht gebracht dat men ook wel the fine-tuning of the universe noemt. Stel dat de elektrische aantrekkingskracht tussen watermoleculen ietsje groter of kleiner geweest zou zijn dan die in onze werkelijkheid is… dan zou leven zoals wij dat kennen onmogelijk zijn. In hoofdstuk 8 zal ik bespreken dat een heelal alleen levenondersteunend kan zijn als de waarden van allerlei natuurconstanten binnen bepaalde grenzen liggen. De belangrijkste kenmerken van de kosmos en de materie zijn daarom niet willekeurig. Vanuit het perspectief van de bouwmetafoor is dat niet meer dan logisch. Of het nu een concertgebouw is of een laboratorium, een huis of een kerk, voor elk gebouw zijn bouwspecificaties nodig die afgestemd zijn op de bedoelingen van het bouwwerk, zoals functionaliteit, vormgeving en artistieke waarde.

Een van de grootste ontdekkingen van de twintigste eeuw is dat het heelal langzaam groter wordt, uitdijt. Daaruit blijkt dat de ruimte waarin wij leven, niet statisch is maar verandert, en wel op een wetmatige manier. In hoofdstuk 9 zullen we zien dat die gestage uitdijing van het heelal resulteert in een daling van de temperatuur, en die daling is essentieel voor het bouwproces van de kosmos. Telkens als de temperatuur onder een bepaalde drempelwaarde daalde zijn er nieuwe dingen ontstaan, zoals quarks, protonen, sterren en atomen. Hun structuren lagen verborgen in de ontwikkelingsmogelijkheden van de kosmos. De sterke nadruk die ik leg op de ontwikkelingsmogelijkheden van het heelal zou de indruk kunnen wekken dat God in feite niet meer dan de inspirator en opdrachtgever is van het kosmische bouwproject. Maar is dat ook zo? Dat is een belangrijke vraag die ik aan het slot van hoofdstuk 9 zal bespreken.

  1. Woest en leeg
     – bewoonbaar en bewoners

Zonder dat ik het zelf doorhad blijkt mijn boek een soortgelijke opbouw te hebben als het scheppingsverhaal uit Genesis 1 op de eerste bladzijden van de Bijbel. De eerste drie scheppingsdagen laten zien, dat God de woeste aarde tot een bewoonbare plaats maakt, tot een huis. En over dat bewoonbare huis gaat het in deel I van dit boek. De tweede set van drie scheppingsdagen beschrijft dat God bewoners maakte om de lege aarde te vervullen. Aansluitend daarbij gaat deel II over het leven op aarde. Voordat ik de stap waag naar de complexe wereld van de biologie volgt opnieuw een intermezzo in hoofdstuk 10, waarin ik zal laten zien dat ook Genesis 1 te begrijpen is vanuit de bouwmetafoor. De literaire structuur daarvan wordt verbonden met woorden uit het boek Jesaja en met literatuur uit het oude Midden-Oosten. Daaruit blijkt onder andere dat niet de mens het hoogtepunt van de schepping is maar de zevende dag, de rustdag. Het belangrijkste wat het scheppingsverhaal van Genesis 1 wil laten zien is niet op welke manier God de wereld geschapen heeft, maar dat Hij de vaste grond van ons bestaan is en welke bedoelingen Hij met de wereld en de mensheid heeft. De bespreking van Genesis 1 biedt ook een mooie gelegenheid iets dieper in te gaan op het spreken van God waarin Hij iets bekendmaakt over zichzelf. Als christen ben ik ervan overtuigd dat de Bouwmeester iets van zichzelf openbaart door middel van wat mensen in de Bijbel hebben geschreven.

  1. De geboorte van de bewoners
    – het leven

Mijn verkenningen van de levende natuur begin ik in hoofdstuk 11 met een bijzonder diagram. Daarin wordt de sterkte van allerlei natuurkrachten weergegeven. Uit dat diagram blijkt dat het leven zich afspeelt in een soort laagvlakte die ligt tussen twee reuzen: kernkrachten en astronomische krachten. Kernkrachten zijn werkzaam op zeer kleine schaal en ze zorgen ervoor dat nucleaire deeltjes, zoals protonen en neutronen, aan elkaar gelijmd worden. Ook de krachten die ertoe leiden dat de materie van sterren, planeten en andere hemellichamen bij elkaar blijft, zijn heel groot. Tussen die grote krachten op de kleine nucleaire schaal en de astronomisch grote schaal vinden we een soort laagvlakte. Het aardse leven speelt zich af bij krachten die in verhouding tot deze twee reuzen heel klein zijn – ongeveer een miljoen keer zo klein. Deze uiterst kleine krachten zorgen voor stabiele en tegelijkertijd flexibele verbindingen tussen atomen en moleculen, waardoor uiteindelijk allerlei levensvormen mogelijk zijn. Bij eiwitten is er een soort balans tussen stabiliteit en flexibiliteit. En die balans brengt een zekere kwetsbaarheid met zich mee, die samenhangt met de eigenschappen van de materie. Zou die kwetsbaarheid misschien essentieel zijn om veranderingen en vernieuwingen mogelijk te maken binnen het heelal?

Maar hoe komen zulke vernieuwingen tot stand? In hoofdstuk 12 neem ik verschillende manieren van structuurvorming in de kosmos onder de loep. Dat brengt me bij een van de belangrijkste ontdekkingen die ik gedaan heb bij het schrijven van dit boek. In de laagvlakte van het leven, tussen uiterst kleine structuren – zoals moleculen en kristallen – en zeer grote objecten – zoals hemellichamen – ontstaan structuren door processen van zelforganisatie. Ik ben die uitdrukking vaak tegengekomen in boeken en artikelen, maar zonder voldoende uitleg. In hoofdstuk 12 probeer ik stap voor stap te laten zien wat zelforganisatie inhoudt. De route loopt van zandribbels via zebrastrepen naar wiskundige Alan Turing. Hij ontwikkelde een fysisch-chemisch model dat verklaart hoe vanuit een structuurloos begin door interacties tussen de moleculen van twee stoffen vanzelf een patroon kan groeien. Daarbij speelt feedback, of breder gezegd: circulaire causaliteit, een uiterst belangrijke rol. Varianten van zijn model worden inmiddels breed toegepast, onder andere om de embryonale groei van vingers en tenen te verklaren.

Schrijven over het leven op aarde doe ik met enige schroom omdat ik geen bioloog ben. Om te voorkomen dat ik blunders maak, heb ik biologen uit mijn kennissenkring geraadpleegd (zie dankwoord). Omdat ik werk vanuit de bouwmetafoor zal ik vier belangrijke aspecten van cellen en organismen beschrijven: de bouwstenen, de organisatie, embryonale zelforganisatie en de processen die een rol spelen bij het bewaren en veranderen van genetische informatie. Telkens als ik boeken en artikelen over de bouwstenen van levende cellen lees, word ik helemaal stil van ontzag – wat een enorme complexiteit en wat ongelooflijk dat biologen hiervan al zoveel onthuld hebben. In hoofdstuk 13 nemen we een paar van de belangrijkste biologische bouwstenen onder de loep. Elke cel op aarde herbergt een enorme database, een archief, waarin informatie ligt opgeslagen op DNA-moleculen. Deze genetische informatie wordt gebruikt om eiwitten te produceren. Denkend vanuit de bouwmetafoor vroeg ik me af of er zoiets zou kunnen zijn als de fysica van eiwitten. Deze vraag leidde tot een paar verrassende ontdekkingen, onder andere dat eiwitten modulair opgebouwd zijn. Het blijkt dat eiwitten bestaan uit een soort basismodules, waarvan de structuur in sterke mate fysisch bepaald is. Welke consequenties zou dat hebben voor ons denken over de evolutie van eiwitten?

Bouwstenen, zoals eiwitten, maken is één, maar hoe zorg je ervoor dat er geen overproductie is? Daarmee zijn we beland in hoofdstuk 14 over de organisatie binnen een cel door middel van genregulatie. Op allerlei niveaus in cellen en in meercellige organismen wordt de aanmaak van stoffen voortdurend zorgvuldig gereguleerd. Om toe te lichten hoe dat werkt, gebruik ik het voorbeeld van de cruisecontrol van een elektrische fiets. Dit hoofdstuk is bepaald niet eenvoudig en illustreert ook de enorme complexiteit van het leven. Misschien kan het enige troost bieden dat het ontrafelen van een eenvoudig biologisch regelsysteem bijna vijfentwintig jaar gekost heeft. Een belangrijke reden om genregulatie te bespreken is de grote rol die regulatieprocessen spelen bij de embryonale groei van een organisme en de evolutie van het leven.

Het controleren en regelen van de productie van bouwstenen is al een fantastisch fenomeen, maar dit valt in het niet bij de toepassing daarvan bij de embryonale ontwikkeling van planten, dieren en mensen. In hoofdstuk 15 doe ik een poging – en echt niet meer dan dat – om iets te vertellen over het embryonale groeiproces van genen tot tenen, dat wil zeggen: het proces waarbij tenen zich ontwikkelen op basis van genetische instructies. Biologische structuurvorming is een samenspel tussen genen, cellen, eiwitten en fysische processen. Met elkaar leiden ze tot prachtige vormen van zelforganisatie. Voor mij was het een nieuw inzicht dat de werking van genen tijdens biologische zelforganisatie beïnvloed wordt door fysische mechanismen. En natuurlijk gebeurt ook het omgekeerde. Inzichten in deze processen zouden weleens kunnen leiden tot aanpassingen in de neodarwinistische verklaring van de evolutie.

Om een beetje te begrijpen hoe evolutie werkt verdiepen we ons in hoofdstuk 16 in mutaties. Het proces waarbij DNA-moleculen zichzelf met al hun informatie kopiëren is omringd door allerlei mechanismen om kopieerfouten te voorkomen. Maar desondanks vinden er altijd wel een paar mutaties plaats. Soms wordt een letter van het DNA-script fout overgeschreven, soms wordt een compleet gen weggelaten of juist verdubbeld. Juist deze genduplicatie blijkt een bron van vernieuwing te zijn. Toch kunnen zulke mutaties ook tot ziektes leiden. Desondanks zijn mutaties noodzakelijk, want ze bieden organismen de mogelijkheid zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving.

Het ontstaan van nieuwe genen door verdubbeling en mutaties van bestaande genen heeft bijgedragen tot het ontstaan van nieuwe biologische soorten. In hoofdstuk 17 komt een aantal belangrijke aspecten van de evolutietheorie aan de orde. De geschiedenis van het leven op aarde is te reconstrueren met behulp van de rangschikking van fossielen en met genetische stambomen. De evolutionaire geschiedenis kent een paar belangrijke gebeurtenissen die ik kort zal bespreken: fotosynthese, de toename van het zuurstofgehalte in de atmosfeer en het ontstaan van eukaryotische cellen. De belangrijkste transitie in de geschiedenis van het leven is toch wel het ontstaan van meercellig leven en de verdere evolutie daarvan.

De ontwikkeling van een bevruchte eicel tot een volgroeide foetus is al een fantastisch gebeuren, maar de evolutie van eencellige voorouders tot uiterst complexe organismen zoals planten, dieren en mensen tart elke verbeelding. Het darwinistische mechanisme van mutaties en natuurlijke selectie wijst daarbij een richting waarin we verklaringen kunnen vinden. Toch heb ik me afgevraagd of het dubbelprincipe van mutatie en selectie voldoende is om met name biologische patronen en structuren te verklaren.

Vandaar dat ik in hoofdstuk 18 uitgebreid inga op het mechanisme van de evolutie. Daarin betoog ik dat veel evolutionaire processen wetmatig gekanaliseerd worden. Nieuwe kenmerken van bijvoorbeeld ledematen vinden hun oorsprong in veranderingen binnen de processen van embryonale ontwikkeling. Aangezien zelforganisatie daarbij een overheersende rol speelt, lijkt het me logisch dat ook de evolutie van nieuwe kenmerken samenhangt met processen van zelforganisatie. En omdat biologische zelforganisatie een wetmatig karakter heeft, is dat deels ook te verwachten voor evolutionaire processen. Temeer omdat er ook andere factoren in die richting wijzen – zoals de fysica van de modules waaruit eiwitten zijn opgebouwd. Deze inzichten zouden weleens om een update van de evolutietheorie kunnen vragen.

Steeds weer wordt een oud verhaal opnieuw verteld, namelijk dat de mens een schitterend ongelukje zou zijn, maar is dat wel juist? In hoofdstuk 19 ga ik in op een aantal antwoorden die vooral door theologen op deze vraag zijn gegeven. Sommigen willen de rol van het toeval terugdringen door te veronderstellen dat God de nodige mutaties zó geleid heeft dat de uitkomst van de evolutie werd zoals Hij die wilde – in ieder geval wat betreft de mens. Anderen wijzen op onvolkomenheden van de evolutietheorie en zoeken een antwoord in Intelligent Design. Overigens wordt de rol van het toeval aanzienlijk verzwakt door het concept van wetmatige zelforganisatie. Maar het toevallige karakter van de evolutie kan beslist niet volledig weerlegd worden, tenminste niet op grond van de huidige wetenschappelijke kennis. De vraag is of we zulke weerleggingen nodig hebben om te geloven dat God het plan had om intelligente en liefhebbende wezens zoals mensen te maken. Wie zijn wij om te stellen dat Hij dit niet zou kunnen, omdat wij er geen sluitend bewijs voor hebben?

  1. Eén bijzondere bewoner
    – de mens

Het is wel een heel bijzonder verhaal dat de natuurwetenschappen ons vertellen. Ooit was het heelal niet groter dan een grapefruit, nu is het miljarden lichtjaren groot. Tijdens de groeiperiode zijn er miljarden sterren ontstaan, ongeveer honderd soorten bouwstenen gevormd en zijn er ontelbaar veel planeten gevormd. En op tenminste een daarvan bruist het van leven. Opgebouwd uit dezelfde bouwstenen als de planeet Aarde leeft daar een wezen dat in staat is gebleken die hele kosmische en biologische evolutie een beetje in kaart te brengen. Een wonderlijk verhaal. We zijn nu beland bij het derde deel van het boek, dat gaat over die ene bijzondere bewoner, de mens.

Over de biologische evolutie van de mens houd ik het kort. Interessanter vind ik de vraag wat we weten over de verschillen en overeenkomsten tussen apen, bijvoorbeeld chimpansees, en mensen. In hoofdstuk 20 bespreek ik het grote verschil tussen Homo sapiens en andere primaten. Dat is ons taalvermogen en het symbolisch denken dat daarmee gepaard gaat. Juist dit taalvermogen legt een natuurlijke verbinding met het scheppingsverhaal, waarin de mens het enige schepsel is dat aangesproken wordt door God.

In de hoofdstukken 21 en 22 bespreek ik de belangrijkste theologische vragen rond de mens. De klassieke theologie beschouwt Adam en Eva als de eerste biologische mensen en dit lijkt niet te combineren met de evolutietheorie. Wie Adam een plaats weet te geven binnen de biologische ontwikkeling van de Homo sapiens, heeft een grote stap gemaakt als het gaat om theologische bezwaren tegen de evolutie. In hoofdstuk 21 kijken we naar de mens vanuit het perspectief van de Bijbel. Die vertelt dat we naar Gods beeld zijn geschapen en ook dat Hijzelf de levensadem in de mens heeft geblazen. Dat is fundamentele kritiek op al die beweringen dat we niets meer zijn dan een complexe organisatie van moleculen of niets meer dan onze hormonen en ons brein. Ook al valt de biologische en evolutionaire verwantschap met chimpansees en bonobo’s niet te betwijfelen, toch gaapt er een kloof zo diep! Wie dat ontkent, moet zich afvragen waarom een gorilla geen vierkantsvergelijking kan oplossen of een melodietje kan fluiten. Toch ligt het verschil volgens de Bijbel niet in allerlei vaardigheden. Wat ik van Jezus Christus geleerd heb is dat God verlangt naar een relatie van liefde tussen mensen en Hemzelf, de eeuwige Schepper van hemel en aarde.

Dat goddelijk verlangen kom je al tegen in het paradijsverhaal over de eerste mensen en daarover gaat het in hoofdstuk 22. Afwijkend van de klassieke theologie, beschouw ik Adam en Eva biologisch gezien niet als de eerste mensen. Nee, ze zijn de eerste mensen aan wie God zijn levengevende gebod toevertrouwde. De gebeurtenissen in het leven van Adam en Eva worden grotendeels symbolisch beschreven in beelden van de toenmalige cultuur. Dat neemt niet weg dat Adam en Eva historische personen waren die in een speciale omgeving mochten leven in de nabijheid van God. Wat een contrast met hoe het paradijsverhaal verdergaat. Je hoort de influistering dat God niet te vertrouwen zou zijn – Hij houdt het beste achter! Dat onthult het ware gelaat van zonde: wantrouwen tegen de Eeuwige en daarmee een ernstige beschadiging van de relatie met Hem.

Vanuit de optiek van de Bijbel wordt ons mens-zijn niet allereerst gekenmerkt door uitzonderlijk gereedschapsgebruik, maar door een vertrouwensrelatie met de eeuwige Bouwmeester, God, die de eerste mensen de opdracht gaf de bewoonbare aarde ook leefbaar te maken. Maak het huis tot een thuis in verbondenheid met God zelf.

  1. Het lijden van dier en mens

Vrijwel alle theologische vragen verdwijnen naar de achtergrond als we ons afvragen: hoe veilig is het huis? Vanuit de klassieke christelijke theologie wordt het lijden in de wereld direct verbonden met de ongehoorzaamheid van Adam en Eva. Door deze zondeval is de dood in hun leven gekomen en zou de hele natuur ontregeld geraakt zijn. Maar dat valt toch niet te verenigen met de biologische evolutie? Als er al miljoenen jaren leven op aarde was, dan kan de biologische dood toch geen deformatie van het leven na de zondeval zijn? Op zoek naar antwoorden benader ik deze vragen vanuit drie richtingen: luisteren, kijken en nadenken. Deze drie manieren om inzicht te verwerven komen aan de orde in de hoofdstukken 23 t/m 25.

Bij luisteren gaat het om de taal van het hart. De grote nadruk op wetenschappelijke kennis heeft ertoe geleid dat luisteren in onze samenleving naar de achtergrond is geschoven. Toch zijn er zoveel zingevingsvragen waarop wetenschappelijke kennis geen antwoord kan geven. Luisteren begint voor mij bij de Bijbel en de christelijke traditie. Daarbij ligt het brandpunt bij Jezus en zijn onderwijs. Overigens zal ook iemand die niet in God gelooft op een of andere manier ‘luisteren’ en op zoek gaan naar bronnen die kunnen helpen bij onze vragen over de zingeving van het leven. Met kijken bedoel ik kennisnemen van de natuur om ons heen en van wat wetenschappelijk onderzoek in grote lijnen daarover ontdekt heeft. Kijken heeft mij laten zien dat de kwetsbaarheid van het leven geen evolutionair ongelukje is en evenmin een gevolg van de zondeval. Deze kwetsbaarheid is onlosmakelijk verbonden met de enorme ontwikkelingsmogelijkheden van de natuurlijke bouwstenen. Ook luisteren wijst in een andere richting dan de klassieke theologie. Het plaatje van een volmaakte schepping, gevolgd door een volledige deformatie, is óók vanuit Bijbels perspectief niet houdbaar.

Kijken en luisteren, dat kan natuurlijk niet zonder nadenken. De inzichten die beide opleveren wijzen op een wereld waarin de mogelijkheden van natuurlijk kwaad, zoals een verwoestende storm en ziekte, ingebakken zitten in de basisingrediënten van het heelal. Maar wat zegt dit over God en zijn scheppingswerk als we dat accepteren?

  1. Verwondering en vertrouwen

Wanneer Amerikanen of Japanners terugkomen van vakantie in Nederland zeggen ze thuis: ‘We hebben Rembrandt gezien.’ Bezoekers aan Barcelona ervaren iets dergelijks als ze de kathedraal van Gaudi hebben gezien. Hopelijk zal dat ook uw of jouw ervaring zijn na het lezen van dit boek: ‘Ik heb de Bouwmeester gezien.’ Misschien heb je iets van Hem gezien in zijn manier van bouwen, in de grootsheid van de kosmische en de biologische evolutie. Voor mij is de bouwmetafoor een uitstekend hulpmiddel om met verwondering te kijken naar het heelal en het leven op aarde. Overigens, niet alleen met verwondering maar ook met verbijstering. Misschien stem je met mij in dat de kosmos en het leven een Meesterwerk zijn. Wat dit te zeggen heeft over de Bouwmeester zelf, vormt het onderwerp van het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 26.

In dit boek beschrijf ik de ontwikkelingen van de kosmos en het leven als voortgaande schepping en meer specifiek als een bouwproject van God. Deze benadering biedt allerlei mogelijkheden om wetenschappelijke natuurkennis te verenigen met het geloof dat God de Schepper is. Binnen die visie speelt het drievoudige spreken van God een centrale rol. Zijn spreken is effectief: bij Hem vallen woord en daad samen. Toch opent de bouwmetafoor nog een ander perspectief, dat ik nog niet genoemd heb. Zouden we de Bouwmeester als een kunstenaar kunnen beschouwen die al bouwend plezier heeft in zijn scheppend werk? Goddelijke blijdschap, die samenhangt met de voortdurende interactie tussen God en de kosmos, tussen God als Vader en de mensen – of we Hem nu erkennen of niet. Dat deze interactie heel ver kan gaan, heeft Jezus ons laten zien in zijn leven en met zijn onderwijs. Door Hem weten we dat de Bouwmeester niet veraf is, maar dat Hij graag in liefde en trouw met mensen en met heel de schepping verbonden wil zijn. Geloven dat God de Schepper van de wereld is, is uiteindelijk een uitnodiging te leven in vertrouwen op Hem.