Deel I: De bouw van het ‘huis’ - de kosmos
Dit eerste deel beschrijft de bouw van het ‘huis’ en neemt de belangrijkste eigenschappen van de kosmos onder de loep: de kleinste bouwstenen, de rol van toeval, de creatieve vermogens van de wetmatige basisstructuur van het heelal en de bigbangtheorie. Al deze natuurkennis laat zien dat de eigenschappen van de kosmos zo zijn dat er bewoonbare plaatsen konden ontstaan. We kennen er maar één, de Aarde, maar we kunnen niet op voorhand uitsluiten dat er ook andere bewoonbare planeten zijn.
Een oud boek als de Bijbel beschrijft de schepping van de wereld in architectonische termen. Opmerkelijk is dat ook in verschillende Bijbelse scheppingsverhalen de nadruk ligt op de bewoonbaarheid van de wereld.
Denkend vanuit zo’n bouwmetafoor kunnen we Gods scheppende werk beschouwen als een drievoudig spreken: de creatio ex nihilo, Gods voortgaande scheppingswerk en zijn directe interactie met de kosmos.
Bij al ons spreken over de werkelijkheid is voorzichtigheid geboden omdat er geen een-op-een-verhouding bestaat tussen onze (natuur)kennis en de realiteit zelf. Dat geldt ook voor onze theologische inzichten over de verhouding tussen God en de wereld.
Een natuurlijke overgang van het ‘huis’ naar de ‘bewoners’ vormt hoofdstuk tien over de betekenis van Genesis 1. Ook dit scheppingsverhaal blijkt aan te sluiten bij de bouwmetafoor. Het beschrijft hoe God een woeste en lege aarde bewoonbaar maakte en vulde met een rijkdom aan bewoners.
Deel II: de ‘bewoners’ van het ‘huis’ - het leven
Wetenschappelijke natuurkennis wijst erop dat op de planeet Aarde een enorme diversiteit aan levensvormen is ontstaan vanuit eencellige organismen die ongeveer vier miljard jaar geleden leefden. De evolutietheorie geeft reconstructies van deze lange geschiedenis.
Deel twee beschrijft de belangrijkste aspecten van het leven. Het begint met een bijzonder diagram dat duidelijk maakt hoe klein en kwetsbaar de verbindende krachten in de biologische wereld zijn. Aansluitend wordt ingezoomd op structuurvorming in de kosmos: hoe ontstaan zandribbels en zebrastrepen? De kerngedachte hierbij is dat veel structuren ontstaan door processen van zelforganisatie. Zulke structuren worden gevormd vanuit een structuurloos begin door het collectief gedrag van veel deeltjes, zoals zandkorrels of moleculen. Essentieel daarbij is een wisselwerking tussen remmende en zelfversterkende feedback, of breder gezegd: circulaire causaliteit.
De belangrijkste biologische aspecten van het leven komen voor het voetlicht vanuit vier invalshoeken. Levende cellen maken veel van hun bouwstenen zelf, uitgaande van een script dat vastligt op het DNA. De productie van die stoffen vraagt om besturing bij het uitlezen van genen en ook daarbij speelt feedback een cruciale rol. De embryonale groei van een organisme is uiterst complex. Een wiskundig model, opgesteld door Alan Turing, laat zien dat de route van genen tot tenen een proces van zelforganisatie is, waarbij fysische mechanismen de werking van genen besturen. Vanuit de vierde invalshoek is te zien dat leven niet alleen een kwestie van bewaren is, maar ook van veranderen. Veranderingen die de weg openen tot het ontstaan van nieuwe levensvormen.
De reconstructie van de geschiedenis van het leven laat zien dat er een aantal belangrijke transities is geweest, waaronder het ontstaan van fotosynthese. Dit deel sluit af met twee intrigerende vragen: wordt de evolutie van het leven gekanaliseerd door wetmatigheden voor zelforganisatie en wat is de rol van toeval daarbij?
Deel III: één bijzondere ‘bewoner’ - de mens
Eén bewoner, Homo sapiens, heeft vaardigheden en kenmerken die de mogelijkheden van alle andere organismen ver te boven gaan. In deel drie is de focus gericht op de mens, allereerst in verhouding tot zijn biologische neven en nichten, zoals chimpansees en bonobo’s. Genetische verschillen blijken zeer klein te zijn, terwijl verschillen in mentale vermogens en gedrag veel groter zijn.
Dat bijzondere heeft niet alleen te maken met een uitgelezen gereedschapsgebruik, maar ook en vooral met het vermogen taal te gebruiken. De mens is een levend wezen dat met behulp van taal kan nadenken over zichzelf en de wereld.
Juist het taalvermogen van de mens staat centraal in het scheppingsverhaal en het paradijsverhaal. In Genesis 1 is de mens het enige schepsel dat door God wordt aangesproken. De volgende hoofdstukken van het boek Genesis gaan over Adam en Eva, de eerste mensen die de HEER heeft uitgekozen om zijn levengevende gebod te ontvangen. Uiteindelijk beschadigen deze mensen de vertrouwensrelatie met God en raken zij vervreemd van Hem, van elkaar en van de aarde en de natuur.
Het moeilijkste vraagstuk van dit boek komt in drie hoofdstukken aan de orde: hoe veilig is het ‘huis’ dat God gemaakt heeft voor mensen en dieren? Daarbij komen natuurwetenschappelijke en theologische inzichten ter sprake.
Last but not least: het laatste hoofdstuk van deel drie gaat over de Bouwmeester zelf. Wat heeft het onderzoek van dit boek aan het licht gebracht over Hem?